Boekrecensie: Trickle-Down Censorship


Censuur van de pers en het internet in China zijn altijd onderwerpen geweest die mij zeer geïnteresseerd hebben en waar ik regelmatig over schrijf en colleges over geef. Toen ik las over het boek Trickle-down Censorship: An Outsider’s Account of Working Inside China’s Censorship Regime was de beslissing om een exemplaar aan te schaffen dan ook snel gemaakt.

De auteur, JFK Miller, is een Australiër die een aantal jaren in China woonde en in Shanghai van 2006 tot 2011 redacteur en hoofdredacteur was van het expatmagazine thats Shanghai, dat enkele jaren eerder was opgericht door ‘een Brit’ en hem was ontfutseld door de Chinese overheid. Een aantal van de lezers zal in ‘de Brit’ mogelijk Mark Kitto herkennen. In 2012 schreef Kitto de frustraties van het zakendoen in China van zich af in het artikel You’ll never be Chinese, dat destijds veel losmaakte onder buitenlanders in China, inclusief de nodige parodieën.

Maar genoeg over Kitto, want Miller’s verhaal begint in principe kort na Kitto’s gedwongen vertrek en draait vooral om de manier waarop de auteur het censuurapparaat heeft ervaren. Ondanks dat thats Shanghai een Engelstalig tijdschrift is met buitenlanders als primaire doelgroep moet het net als andere publicaties in China voldoen aan strenge richtlijnen en dient elke zin te worden goedgekeurd. Als redacteur moet hij voor publicatie het werk van zijn team inleveren bij zijn vijf censors die met hem communiceren via een Chinese tussenpersoon en bepalen wat er wel en niet gepubliceerd kan worden. Miller geeft in zijn boek diverse voorbeelden van artikelen die al dan niet onverwacht geheel sneuvelden of waar passages (of zelfs een enkel woord) uit geschrapt werden.

Het grootste deel van het boek gaat dus over de manier waarop thats Shanghai gecensureerd wordt en aanverwante onderwerpen. Miller vertelt uitgebreid over redenen die kunnen leiden tot censuur: negatief nieuws, onderwerpen als ‘de 3 Ts’ (Taiwan, Tiananmen, Tibet) die taboe zijn, afwijken van de officiële geschiedenis van China volgens de communistische partij, etc. In verschillende thematische hoofdstukken behandelt hij deze onderwerpen. Maar het meest boeiende aan het boek is wel het psychologische proces van zelfcensuur dat Miller beschrijft. Zo komt hij uiteindelijk tot de conclusie dat schrijvers bepaalde onderwerpen en beschrijvingen beginnen te mijden om de frustratie voor zichzelf te beperken. Zelfcensuur beschouwt hij als een soort primaire overlevingsdrang, een zelfbescherming. Immers, waarom veel tijd en moeite steken in iets dat toch geweigerd wordt. Dat is het moment waarop Miller zich realiseert dat zijn censors gewonnen hebben.

Miller beschouwt zichzelf niet als professioneel journalist zoals degenen die voor internationale kranten werken en daardoor ook geen last van censuur van hun werk hebben. Tegelijkertijd heeft hij te doen met Chinese journalisten die, anders dan hijzelf, nooit zullen ontsnappen aan censuur. Miller kan er namelijk voor kiezen het land te verlaten en ergens anders te gaan werken. In zeker opzicht bestempelt hij zichzelf daarmee als een soort verrader omdat hij in tegenstelling tot die Chinese journalisten een vrije keuze heeft, maar er toch voor kiest onderdeel te zijn van de censuurmachine. Naast de eerder genoemde censuur door de propaganda-afdeling van de Communistische Partij en de zelfcensuur, benoemt Miller ook de angst voor represailles als belangrijke drijfveer bij lokale journalisten. In het westen houdt de pers de overheid in de gaten, maar in China de overheid de pers.

Een beperking van Miller’s boek is, dat de ervaringen van de auteur hoofdzakelijk zijn opgedaan binnen de gedrukte pers. thats Shanghai had ook een website waar het team zo nu en dan stiekem stukken op publiceerde die niet door de censuur kwamen, maar verder is zijn ervaring met online censuur beperkt. Miller probeert dit gemis te compenseren door een hoofdstuk te wijden aan internetcensuur, maar maakt daarbij gebruik van algemeen beschikbare kennis en komt dus helaas niet met nieuwe inzichten of persoonlijke anekdotes.

Als lezer vraag je je na enkele hoofdstukken af hoe je überhaupt een heel boek kunt volschrijven over zo’n specifiek onderwerp als censuur bij één tijdschrift. Zo nu en dan maakt Miller dan ook een zijsprong en vertelt over meer algemene zaken die vrijwel altijd boeien, zoals zijn gemengde gevoelens over China en de Chinezen of opvattingen over Mao Zedong, welke een feest van herkenning, maar soms ook minder relevant zijn (bijvoorbeeld een heel hoofdstuk over hoe fantastisch Shanghai wel niet is).

Trickle-down Censorship is vlot geschreven, openhartig en bij vlagen hilarisch en niet zonder zelfspot. Naast een verhaal over China’s verstikkende censuur is het ook een biografie over een buitenlander in een Chinese organisatie compleet met strubbelingen met zijn Chinese manager Li en ontluisterende persoonlijke ontmoetingen met een aantal van zijn censors die Miller doen beseffen dat ook zij gewoon mensen zijn die nu eenmaal hun werk doen. Miller geeft daarmee in dit zeer aan te bevelen boek tevens een menselijk gezicht aan de Orwelliaanse overheidscensuur.

Luister voor een voorproefje naar een interview dat ABC met Miller had.