The Ugly Chinaman – Kritiek en bijval


In het eerste deel van 700174 lazen we hoe Bo Yang in de vroege jaren ’80 een controversiële speech hield die later als boekje werd gepubliceerd (we raden je aan dat deel eerst te lezen indien je dat nog niet gedaan hebt). In de speech, The Ugly Chinaman, veegt Bo met een lange lijst van verwijten over onbehoorlijk gedrag de vloer aan met zijn mede-Chinezen. In dit deel zie we hoe zijn speech ontvangen werd en hoeveel waarheid erin schuilt.

Xenofiel?

Daar waar het eerste deel van The Ugly Chinaman, met een verzameling van zijn speeches, nog redelijk serieus klinkt, is het tweede deel, dat bestaat uit fragmenten uit Bo’s essays en correspondentie, doorspekt van sarcasme. Bo wijst op onbeschaafde elementen uit 5000 jaar Chinese beschaving (eunuchs, voetbinding en lijfstraffen) en het onvermogen van Chinezen om te glimlachen, in de rij te gaan staan en ‘bedankt’, ‘sorry’ en ‘kan ik u helpen?’ te zeggen. Ook schrijft hij over wanvertoningen die hij tegenkwam op bruiloften en begrafenissen en in restaurants.

Opmerkelijk in zijn speeches en essays van de jaren ’80 is zijn extreme bewondering voor Angelsaksen en de Verenigde Staten. Ook geeft hij aan, dat veel Chinezen uit Taiwan en China vol lof over hun eigen cultuur spreken, totdat ze een paspoort krijgen, naar de Verenigde Staten vertrekken en nooit meer terugkomen. Bo prijst de invloed van het westen op China; het verandert het politieke denken en de moraliteit. In diverse anekdotes vergelijkt hij de hoofdstad van Taiwan, Taipei, met de Verenigde Staten, waarbij het soms lijkt alsof de laatstgenoemde niets fout kunnen doen. Bo werd dan ook vaak beticht van xenofilie en xenomanie. Het tweede deel van het boek bevat een betoog, waarin hij zichzelf op niet geheel overtuigende wijze verdedigt tegen deze kritiek, door te wijzen op de westerse uitvindingen die Chinezen allemaal gebruiken.

Controverse

Het zal je niet verbazen dat Bo’s speeches in de jaren ’80 nogal wat stof deden opwaaien. Het derde deel, Waves breaking on the shore: An Ugly Chinaman Forum, bestaat uit 13 korte en langere reacties op zijn speeches. Opmerkelijk aan deze Engelstalige editie van de bundel is, dat deze zowel lof als kritiek bevat en ook weer kritiek op die kritiek. Zo veegt Zhang Xiaoqian’s Chinese Culture: besmirch it or whitewash it systematisch de vloer aan met alle lachwekkende goedpraterij uit Liu Qianmin’s Chinese culture shall not be besmirched! Liu beweerde bijvoorbeeld, dat het harde praten van Chinezen verklaard kan worden door hun eeuwenlange arbeid op het platteland, waarbij men ver uit elkaar stond en dus moest schreeuwen om elkaar te kunnen verstaan. Hij beweert tevens dat Chinezen schreeuwen, omdat ze anders de tonen die woorden een andere betekenis geven niet goed kunnen horen. Ook maakt Liu zich schuldig aan de nodige whataboutisms; ‘China vies? India is veel smeriger!’

Hoewel sommige kritiek goed onderbouwd is, zou ik bijna zeggen dat veel reacties Bo’s theorie eerder bevestigen dan ontkrachten: geen fouten durven erkennen, reageren met arrogantie, hatelijkheden en gevloek (stinking scumbag) en onderling gekibbel. Maar Huixian Chu heeft het door (in Non-sense of humour): ”Maatschappijkritische mensen als Bo Yang schrijven om reacties los te maken bij anderen en debat te initiëren”.

Morele crisis?

Ik kwam Bo’s boek tegen bij mijn onderzoek naar China’s vermeende ‘morele crisis’ die zich volgens academici in de afgelopen 40 jaar in China voordoet. Na het lezen van The Ugly Chinaman bleef ik zitten met het idee, dat de meeste kritiekpunten van Bo eerder terug te voeren waren op diepgewortelde karaktertrekjes dan op de morele crisis van de afgelopen decennia. Maar problemen als wantrouwen, de kille en soms vijandige omgang met vreemdelingen en het door de vingers zien van andermans criminele gedrag zijn wel zaken die volgens academici een rol spelen in de morele crisis.

Ik dacht op basis van de titel, dat het laatste stuk, The Wonderful Chinaman van Zhu Gui uit 1985, een positieve afsluiting van de bundel zou zijn. Niets bleek minder waar. Zhu Gui doet vol sarcasme nog een schepje bovenop Bo’s kritiek en noemt een aantal schokkende voorbeelden van voorvallen die zich in de jaren ’80 en daarvoor in Taiwan en de volksrepubliek hadden voorgedaan. In deze voorbeelden begon ik ineens problemen te herkennen die anderen vaak aangrijpen als voorbeelden van de morele crisis:

  • Chinezen die naar ongelukken snelden om het spektakel van de ellende te kunnen zien.
  • Chinezen die uren bleven wachten tot iemand zelfmoord zou plegen door van een dak te springen en zaken mompelden als ‘Spring nou maar, ik heb nog meer te doen vandaag’.
  • Chinezen die zich verdrongen om als eerste van een veerboot in Chongqing af te komen en daarbij een oude vrouw in het water duwden. Ze werd uiteindelijk door een Amerikaanse soldaat van de verdrinkingsdood gered, terwijl honderden mensen toekeken. Het doet me denken aan de Britse diplomaat die in november ook voorkwam dat een Chinese dame verdronk, nota bene in de buurt van Chongqing.
  • Een motorrijder werd aangereden en de dader ging er vandoor. Een taxichauffeur bracht de motorrijder naar het ziekenhuis, betaalde het voorschot voor de behandeling, maar werd vervolgens door de patiënt beschuldigd van de aanrijding. De chauffeur werd door de rechter veroordeeld voor poging tot doodslag en moest de motorrijder schadeloosstellen en bovendien zes maanden de cel in. De motivering? Alleen de dader zou de motorrijder zo geholpen hebben. Dit lijkt sterk op het bekende Peng Yu-incident van 2006.
  • Chinezen die bij een lopend buffet veel meer op hun bord stapelden dan ze op konden. Dit doet denken aan de publieke verontwaardiging over de Chinezen bij het garnalenbuffet in Thailand in 2016.
  • Chinezen vereerden goden die hen konden zegenen bij de loterij, maar vervloekten diezelfde goden als ze niet wonnen. Dit doet denken aan het pragmatisme van religie waarover ik recentelijk sprak in een lezing.

Volgens Zhu Gui denken Chinezen niet aan de schade die ze anderen berokkenen wanneer ze ergens eigen voordeel mee kunnen behalen. Zhu Gui noemt diverse schokkende voorbeelden (penicilline voor dieren gebruikt op mensen, hergebruik van injectienaalden) en zijn uitspraak doet denken aan de reacties van de daders achter het Sanlu melkpoederschandaal uit 2008. Ze kenden de slachtoffers van hun daden toch niet…

Ook deelt Zhu Gui een persoonlijk verhaal dat zo absurd aandoet, dat het zo uit een Yu Hua-boek had kunnen komen. Toen hij een man op het station van Taichung in elkaar zag zakken huurde hij snel een riksha om de man daarmee naar het ziekenhuis te brengen. Voor hij uiteindelijk alle formulieren had ingevuld stierf de man en het ziekenhuis gaf te kennen niets met het lijk te maken te willen hebben. De politie zei, dat hij het lijk maar ergens moest opbergen tot de lijkschouwer het kon onderzoeken. En toen er een familielid van de overledene was gevonden beschuldigde die hem ervan $50 uit de zakken van het lijk gestolen te hebben. Het familielid was bang, dat hij de huur voor de riksha anders moest terugbetalen…

Bij het lezen van deze voorbeelden, die uit tijden van voor de markthervormingen stammen en van plaatsen waar de Culturele Revolutie geen invloed op had (Taiwan), realiseer ik me dat het probleem van de morele crisis deels dieper zit dan academici als Jiwei Ci, Yunxiang Yan en He Huaihong beschrijven in hun boeken. Net als veel van deze academici is Bo overigens van mening dat vrijemarkteconomie, invoering van democratie en langdurige politieke stabiliteit nodig zijn om de Chinezen een normaal en gezond leven te laten leiden. Dat was Bo’s opvatting in 1991, kort na de opstanden op het Plein van de Hemelse Vrede. Ik vraag me af wat Bo, die in 2008 overleed, van het huidige China had gevonden…

Herkenbaar

Wanneer Bo spreekt over ‘Chinezen’ heeft hij het niet specifiek over de bevolking van de volksrepubliek, maar over alle Chinezen. Veel van zijn anekdotes zijn gebaseerd op zijn ervaringen in Taipei. Zelf was ik bij mijn bezoek aan Taiwan erg verrast door de vaak relatief klantvriendelijke benadering en manier waarop er bijvoorbeeld op veel plekken rekening werd gehouden met minder validen. Ik denk, dat er in de afgelopen 40 jaar dus veel veranderd is in het gedrag van Chinezen. Bo zegt, dat Chinezen, in tegenstelling tot Japanners, niet in staat zijn een goede kopie van iets te maken. China heeft mijns inziens in de afgelopen 40 jaar echter het tegendeel wel bewezen. En wat zou Bo nu hebben gevonden van zijn uitspraak, dat de Verenigde Staten zijn gebouwd op tolerantie en een thuis bieden aan mensen van elke nationaliteit, ras, huidskleur, taal en gewoonte?

Afsluitend zou ik willen zeggen, dat ik, ondanks Bo’s ongegeneerde stereotypering en generalisering, veel van zijn beweringen herken en zelf ondervonden heb. Als Bo in zijn speech vertelt dat Chinezen vaak iets heel anders zeggen dan ze eigenlijk bedoelen moet ik denken aan die keer dat ik binnen de Chinese NGO waar ik voor werkte een presentatie gaf. Vanwege de noodzaak voor vertaling hadden we die over twee dagen verspreid. Na dag 1 van de presentatie zeiden enkelen van de genodigden zeker te gaan proberen ook het tweede deel bij te wonen. De teleurstelling was groot toen geen van hen nog kwam opdagen en zich ook niet hadden afgemeld. Ik begreep later van mijn tolk, dat ze met ‘zeker te gaan proberen te komen’ eigenlijk bedoelden ‘zeker niet te komen’.

Bo vertelt over een Amerikaanse familie, waarvan de dochter als oogarts naar Honduras was gegaan. Haar moeder was trots op haar, net zoals mijn moeder trots was op mij toen ik naar China vertrok voor vrijwilligerswerk. In een Chinese familie zou dat echter uitgesloten zijn. Bo: ”In China wordt iemand die het kleinste beetje ruimdenkendheid of vrijgevigheid toont (..) bestempeld als een dwaas”. Er is een Chinees gezegde ‘Als je niet egoïstisch bent zullen hemel en aarde je straffen’. Iemand die niet egoïstisch is, zo vertelt Bo, wordt door Chinezen dus beschouwd als mislukkeling. Veel Chinezen verklaarden ook mij voor gek als ik vertelde, dat ik een goed betaalde baan in de financiële sector had opgegeven om vrijwilligerswerk in Azië te gaan doen.

Ook Bo’s verhaal over de boze blikken en het binnensmondse gevloek van winkelbedienden wanneer je besluit niets te kopen klinkt bekend. Het doet me denken aan die keer dat een handelaar in Xi’an me ‘shen jing bing’ (‘gestoorde’) noemde toen ik geen passende zonnebril in zijn assortiment kon vinden. Bo’s beschrijvingen van Chinatowns waar (illegale) Chinezen door hun ‘landgenoten’ worden uitgebuit doen me denken aan verhalen die ik ook hier in Nederland heb gehoord over Chinezen die door ‘familie’ hierheen zijn gehaald en in restaurants worden tewerkgesteld zonder minimumloon. Of aan die dame van dat Chinese reisbureau, die mijn vrouw een zogenaamde ‘stageplaats’ aanbood voor een paar honderd euro per maand.

Kortom, veel is herkenbaar, maar veel zal echt wel verbeterd zijn sinds Bo’s 40 jaar oude speech. Maar veel gedrag zit ook vastgeroest in unieke historische, culturele en demografische kenmerken, zoals ik ook geregeld probeer uit te leggen in mijn lezingen over het ‘wangedrag van Chinese toeristen’. Tegelijkertijd sluit ik me aan bij wat de vertalers in de introductie zeggen: veel van de bekritiseerde karakteristieken zijn niet uniek voor Chinezen en zullen we ook in onze eigen cultuur herkennen. ‘Je hoeft geen Chinees te zijn om een Ugly Chinaman te zijn’.

Een PDF met een scan van The Ugly Chinaman is hier te downloaden. Een korte versie van het essay is te lezen in het China Story Yearbook 2013.